De Klassieke Danskunst van Java

(© Stichting Wisma Ulah Budaya 1999)

Het eiland Java is een van de eilanden van de Indonesische archipel en vanaf 1945 maakt het deel uit van de onafhankelijke staat 'Republiek Indonesia'.
Er zijn veel verschillende dansstijlen op Java. De belangrijkste stijlen zijn de Pasundan- of Sunda-stijl van West-Java, de Javaanse stijl van Midden-Java en de Oostjavaanse stijl van Oost-Java. Maar in iedere streek verschillen de dansstijlen weer onderling. Al deze dansstijlen hebben zich ontwikkeld onder de culturele invloeden die het eiland Java heeft gekend.
De ontwikkeling van de Javaanse danskunst bestrijkt in hoofdzaak 3 perioden:
- het primitieve tijdperk,
- het feodale tijdperk en
- het hedendaagse tijdperk.

Het Primitieve tijdperk
De eerste vorm van dans begint met het ontstaan van de menselijke beschaving. Vanaf het prehistorische tijdperk, Het Stenen Tijdperk (Palaeolithicum, Mesolithicum and Neolithicum) en het Bronzen en IJzeren Tijdperk tot ongeveer 600 na Christus was de beoefening van de dans op Java nog primitief. Wij kunnen ons daar nauwelijks iets bij voorstellen, omdat er op enkele muziekinstrumenten en wat juwelen als halskettingen, armbanden en ringen na uit dit primitieve tijdperk weinig is overgebleven. Maar de mensen op Java moeten tijdens die periode zeker gedanst hebben, want dans is immers een uitdrukking van de menselijke ziel. Het zal begonnen zijn met het uitbeelden van blijdschap of verdriet, of uit dankbaarheid aan de goden, de godheden of voorouders die de mensen toen vereerden. Wij kunnen ons voorstellen dat het begonnen is met het klappen in de handen of met het stampen van de voeten tijdens het zingen, en later werd dat weer begeleid door het bespelen van slaginstrumenten als trommels of van blaasinstrumenten als fluiten. Tekeningen van dansers die zijn aangetroffen op bronzen trommels geven een indruk van de ontwikkeling van de dans in die periode.
Gedurende het prehistorisch tijdperk vereerden de Javanen hun voorouders. Het is een van de vele tradities die de invloed van het Hindoe-tijdperk op Java doorstond. Zelfs in de Indonesische Islamitische samenleving van tegenwoordig heeft deze traditie min of meer stand gehouden.
In de vroege geschiedenis van Java waren er al 'wayang'-voorstellingen. Het woord 'wayang' is afgeleid van het Javaanse woord 'bayangan', dat 'een uitbeelding van' betekent. 'Wayang' is dus een uitbeelding van de voorouders en 'wayang' is ook een voorstelling warin de voourouders worden uitgebeeld en vereerd. Deze uitbeeldingen van voorouders waren eerst in steen gehouwen, van brons, hout en dierenhuiden gemaakt. Het 'wayang kulit' schaduwschimmenspel is een voorstelling waarin de voorouders worden uitgebeeld met buffelhuiden poppen. Met een lamp worden de schaduwen van de poppen op een scherm geprojecteerd terwijl de poppenspeler of 'dalang' het verhaal vertelt. Tijdens een 'wayang kulit'-voorstelling weerspsiegelen de schaduwen van de poppen de geesten van de voorouders en de 'dalang' is als een priester, die als een medium fungeert en die de geesten van de voorouders en deze wereld bij elkaar brengt.

Het Feodale Tijdperk
Het Hindoeïsme
In de verdere ontwikkeling van de cultuur van de Javanen onstaan verschillende sociale lagen, naast de gemeenschap van het gewone volk staan de vorsten, de edelen en de aristocratie. Gewone mensen met grote invloed werden de aristocratie, de edelen en soms ook wel vorsten. Het feodale tijdperk begint ongeveer 600 na Chr. met het ontstaan van koninkrijken op Java. Het eerste koninkrijk is het koninkrijk Tarumanegara in West-Java. Later ontstonden het koninkrijk Oud Mataram (800-1000) in Midden-Java, het koninkrijk Kahuripan, Kediri en Singhasari (1000-1300) in Oost-Java, het koninkrijk Majapahit (1300-1500) in Midden-Java en het koninkrijk Pajajaran (1300) in West Java. Handelsbetrekkingen met India resulteerden in culturele invloed van de Hindoeïstische en Boeddhistische religies op Java. Eerst werden of waren de koningen en de edelen Hindoeïstisch. Ook de danskunst ontwikkelde zich als een Hindoeïstische en sacrale kunstvorm. Indiase culturele elementen assimileren zich in de Javaanse cultuur en er vindt een samensmelting van culturen (acculturatie) plaats. Uiteindelijk gaan de Hindoeïstische dansbewegingen de esthitische smaak en regels van het Javaanse volk beïnvloeden. Het religieuze aspect wordt steeds belangrijker in het leven van de Javanen.
Er zijn nog overblijfselen uit dit tijdperk en zij bestaan hoofdzakelijk uit religieuze monumenten, zoals bijvoorbeeld de Barabudur en Prambanan tempelcomplexen die dateren uit de 9-de eeuw. Het Indiase heldendicht Ramayana en het verhaal Kresnayana zijn uitgebeiteld in de reliefs van de Prambanan-tempel. De Ramayana gaat over prins Rama en zijn gemalin Dewi Sinta. De boze koning Dasamuka ontvoert Dewi Sinta. Dank zij de hulp van Jatayu, de mythische vogel, en Hanoman, de apengeneraal en zijn apenleger, krijgt prins Rama zijn gemalin terug en wordt hij koning van Ayodhya.
In de 10-de eeuw zijn fragmenten van het Indiase heldendicht Mahabharata al min of meer vertaald in het Oud-Javaans. Het verhaal gaat over de vijandschap van vijf broers, de Pandawa, en hun honderd neven, de Korawa. Het verhaal eindigt met de Bharatayuddha-oorlog.
Tijdens de regeringsperiode van koning Erlangga van Kahuripan (1019-1042) schrijft Mpu Kanwa het Oud-Javaanse gedicht of 'kakawin' Arjunawiwaha, over het huwelijk van één van de Pandawa-broers Arjuna en de hemelnymf Dewi Soeprabha. In dit gedicht wordt ook verteld dat de Javaanse danskunst ontstaan is uit de dansen van de hemelnymfen of 'widadari'.
Twee grote literaire werken, de Negarakertagama en de Pararaton, die zijn ontstaan tijdens het tijdperk van Majapahit, beschrijven dansdrama's met maskers aan de hoven van Java. Deze dansdrama's werden eerst 'wayang wang' en later in de geschiedenis 'wayang topeng' genoemd.
Het woord 'wang' betekent persoon en het woord 'topeng' betekent houten masker. Dus betekent 'wayang wang' een beeld van de voorouders voorgesteld door acteurs met houten maskers.
De dansdrama's beelden de verhalen uit van de Mahabharata, Ramayana en legenden als de Panji-cyclus. De Panji-cyclus gaat over de prins Raden Panji en zijn geliefde prinses Dewi Candrakirana. De Javaanse koningen, zoals Koning Hayamwuruk, zijn echtgenotes en familieleden, speelden ook mee in de dansdrama's.
Naast de sacrale dansen en de dansdrama's zijn er volksdansen, zoals de 'ronggeng'-dans, een vrouwendans om de koning en de edelen te vermaken. Buiten de paleismuren werd deze dans de 'tledek' genoemd.

De Islam
De Islam krijgt omstreeks de 14-de eeuw voet aan de grond op Java als gevolg van handelsbetrekkingen met Noord-West India. De Islam die over Java kwam stond tolerant tegenover het Hindoeïsme op Java. De oorzaak hiervan is het feit dat in Noord-West India al Hindoeïstische en Boeddhistische elementen met de Islam uit Perzië in aanraking waren gekomen. De Islam liet de ontwikkeling van de danskunst op Java ongestoord voortgaan, met dien verstande dat de danskunst niet meer religieus te noemen is als gevolg van het monotheïstische geloof van de Islam. De val van het koninkrijk Majapahit in 1500 is het begin van het Islamitische tijdperk op Java. De Islamitische koninkrijken zijn de koninkrijken van Banten en Cirebon in West-Java, waar de Soendanese dansstijl zich heeft ontwikkelt, en de koninkrijken Demak, Pajang en Mataram, waar de Javaane dansstijl zich heeft ontwikkeld. De eerste koning van Mataram is Senopati Ing Ngalaga (1586-1601).
De Javaanse kronieken of 'babad' vermelden dat de koning 'bedaya'- and 'serimpi'-dansers heeft, edelvrouwen die voor zijn afleiding zorgden. Het huwelijk van Sultan Agung Hanya Krakusuma (1613-1645) van het koninkrijk Mataram met een prinses van Cirebon veroorzaakt ook in de dansjunst de culturele invloed van Mataram op Cirebon. Sultan Agung is ook de choreograaf van de Bedhaya Ketawang-dans, die wordt uitgevoerd door negen vrouwen. De dans symboliseeert Sultan Agung's ontmoeting met Kanjeng Ratu Kidul, de koningin van de Zuidzee, zoals dat beschreven is in de 'Babad Tanah Jawi'.
Naast deze hofdansen voor vrouwen vermelden de 'babads' ook dansen als 'beksan' en 'wireng', zoals de dansen in Miden-Java tegenwoordig nog worden genoemd.
Europese bezoekers aan de Javaanse hoven, zoals de Nederlander Rijklof van Goens in zijn verslag 'Javaense Reyse' (1648-1654) en de Brit Sir Thomas Stanford Raffles in zijn boek 'History of Java' (1817) vermelden ook verschillende soorten dansen die behoren tot de 'bedhaya'-, 'serimpi'-, 'beksan'- en 'wireng'-dansen.
De 'bedhaya'-dansen zijn afgeleid van de Bedhaya Ketawang-dans en het merendeel is gechoreografeerd voor negen vrouwelijke dansers. De 'serimpi'-dansen zijn meestal ook afgeleid van de verschillende 'bedhaya'-dansen en het merendeel is gechoreografeerd voor vier vrouwelijke dansers. Zowel 'bedhaya'- als 'serimpi'-dansen worden vernoemd naar de naam van de begeleidende melodieën van de 'gamelan'-muziek. Beide dansvormen zijn abstract-symbolische dansvormen. Sommige zijn sacrale dansen. De symbolische betekenis van de dansen beeldt de legendarische historie van het koninkrijk uit of een boodschap van de koning aan zijn gasten. De dansen geven uitdrukking aan de Javaanse levensfilosofie.
'Beksan' is afgeleid van het Javaanse woord 'beksa', dat dansen betekent en de term 'beksan' wordt over het algemeen gebruikt voor choreografieën waarin het gedanste element het belangrijkste onderdeel vormt. De 'bedhaya'- and 'serimpi'-dansen behoren dus tot deze 'beksan'-categorie.
'Wireng' is afgeleid van het Javaanse woord 'wira', dat strijdvaardig betekent en de term 'wireng' wordt over het algemeen gebruikt voor choreografieën die een strijd uitbeelden. De belangrijkste choreografieën die tot deze categorie behoren zijn de 'Lawung'-dansen. De 'Lawung'-dansen worden uitgevoerd door het leger van de koning en tonen de defensieve en offensieve kwaliteiten van het leger.
De danskunst van West-Java ondergaat dezelfde ontwikkeling, tengevolge van de relatie tussen de Midden- en Westjavaanse hoven, edelen en intellectuelen.
In Oost-Java ontwikkelen zich alleen volksdansen omdat de culturele centra van de hofkunsten in Midden- en in West-Java zijn.
Zowel Sundanese als Javaanse dansen onderscheiden een mannen- en een vrouwenstijl, die weer onder te verdelen zijn in verschillende karakters. De belangrijkste karakters van de mannenstijl zijn 'gagah' (groot en extrovert) and 'halus' (fijnzinnig en introvert) met verschillende gradaties daar tussenin. De belangrijkste karakters van de vrouwenstijl zijn 'branyak' (trots en extrovert) en 'luruh' (bescheiden en introvert) met verschillende gradaties daar tussenin.
Sinds 1735 heeft de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie verschillende pogingen ondernomen om de macht van het koninkrijk Mataram te doen afnemen. In 1745 verhuisde onder Sri Paduka Susuhunan Paku Bhuwana II het centrum van het koninkrijk Mataram bijna 10 km naar het Oosten van Kartasura naar Surakarta. In 1755 werd het koninkrijk Mataram gedeeld in het koninkrijk Surakarta Hadiningrat (nog onder de heerschappij van Sri Paduka Susuhunan Paku Bhuwana II) en het koninkrijk Yogyakarta Hadiningrat (onder de heerschappij van de eerste koning van Yogyakarta Sri Sultan Hamengku Bhuwana I). Enkele jaren later splitst het prinsdom van de Mangku Nagara zich af van het koninkrijk Surakarata Hadiningrat en in 1812 splitst het prinsdom van de Paku Alam zich af van het koninkrijk Yogyakarta Hadiningrat. De splitsing van het koninkrijk Mataram in vier kleinere monarchieën doen de politieke macht van het grote rijk afnemen, maar de culturele ontwikkeling groeit gestaag en versterkt de culturele indentiteit van de Javaanse hoven.
Na de splitsing van het koninkrijk Mataram is de Bedhaya Ketawang-dans aan de Kraton Surakarta Hadiningrat voorbehouden als sacrale erfenis. Deze dans wordt nog ieder jaar uitgevoerd gedurende de feestelijke herdenking van de verjaardag van de troonsbesteiging van de koning.
Naast de verschillende 'bedhaya'- and 'serimpi'-hofdansen maken andere soorten hofdansen een snelle ontwikkeling en ontstaan door. De hoven organiseren koninklijke 'ringgit tiyang'- of 'wayang wang' voorstellingen, 'langendriya'- en 'langen mandra wanara'-voorstellingen. De 'wayang wang'-uitvoeringen zijn dans-drama's met dans, muziek and dialogen. The 'langendriya'- en 'langen mandra wanara'-uitvoeringen aan het eind van de 19-de eeuw zijn dans-drama's met gezongen dialogen. De 'langendriya'-uitvoering beeldt het verhaal over Menak Jingga en Damarwulan uit; de 'langen mandra wanara'-uitvoering beeldt het Ramayana-verhaal uit.
Fragmenten van de grote uitvoeringen werden op zichzelfstaande dansen met de naam 'beksan', 'wireng' of 'pethilan'. 'Pethilan' betekent fragment en fragmenten van de grote dansdrama's werden complete korte choreografieën uitgevoerd door twee of meer dansers.
Aan het begin van de 20-ste eeuw herontdekten de hoven de 'wayang topeng', die van 1700 tot dan toe alleen nog buiten de hoven werd uitgevoerd. Andere volksdansen zijn ook door het hof overgenomen en verfijnd en resulteerden in de verwezenlijking van een nieuw soort hofdansen onder de naam 'golek'-dansen. Deze dansen zijn voortreffelijke voorbeelden van de uitwisseling tussen hof- en volkscultuur, zoals dat eeuw na eeuw de gebruikelijke ontwikkeling van de kunsten is geweest.
In augustus 1918 hebben prins Tejakusuma en prins Suryadiningrat, twee broers van Sri Sultan Hamengku Bhuwana XVIII, in Yogyakarta de dansschool Kridha Beksa Wirama opgericht om aan dansers buiten hofkringen de gelegenheid te geven om de klassieke dansstijl van het hof te leren. Verschillende jaren later gaf ook het hof van Surakarta Hadiningrat toestemming buiten de 'kraton'-muren les te geven in de hofdansen. Raden Tumenggung Kusumakesawa is een van de hofdansmeesters van de Surakarta Hadiningrat hoftraditie. Zo is het lesgeven van hofdansen aan dansers buiten hofkringen begonnen.
Deze ontwikkeling loopt parallel aan de bewustzijnswording en de waardering van het Javaanse volk voor de eigen culturele identiteit.
De hofdans heeft zich sindsdien in een snel tempo ontwikkeld en zij is ook de klassieke danskunst voor het volk geworden. Bestaande choreografieën zijn herzien of ingekort en ook zijn er verschillende soorten dansen ontstaan die zijn gebaseerd op de klassieke stijl van het hof.

Hedendaagse ontwikkelingen
De hedendaagse ontwikkelingen zijn begonnen met de proclamatie en onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië in 1945. Er zijn verschillende dansorganisaties en dansacademies ontstaan. De academies zijn bijvoorbeeld de ASKI (Akademi Seni Karawitan Indonesia of Academie voor de Traditionele Muziek van Indonesië), ASTI (Akademi Seni Tari Indonesia of Academie voor de Danskunst van Indonesië) and STSI (Sekolah Tinggi Seni Indonesia of Hogeschool voor de Kunsten van Indonesië).
In deze periode zijn C.S. Ngaliman en S. Maridi (Raden Tumenggung Tondokusumo) belangrijke choreografen in de Surakarta-dansstijl. Romo Sasminto Mardowo is een belangrijke choreograaf in de Yogyakarta-dansstijlstijl.
In deze periode zijn Raden Tjetje Somantri en Raden Nugraha Sudiredja belangrijke choreografen in de Sundanese dansstijl.
Klassieke dansen worden gecreëerd of herzien en nieuwe choreografieën over wat de natuur aan de mensheid biedt (de Pauwendans, de Konijntjesdans enz.) en het dagelijks werk (de Oogstdans, de Batik-dans enz.) zijn in deze periode ontstaan. Ook zijn verschillende dansen geïnspireerd op de vrijheidsstrijd en de onafhankelijkheid.
Choreografen als Bagong Kussudiardjo uit Yogyakarta en Sardono W. Kusumo uit Jakarta, maar oorspronkelijk uit de Surakarta-traditie, ontwikkelen weer later hun geheel eigen stijlen, waarbij soms de traditionele klassieke stijlen geheel zijn losgelaten. Hun stijlen vertonen expressionistische effecten. Zij zijn ook geïnspireerd door de Amerikaanse moderne danstechniek van bijvoorbeeld Martha Graham.
In West-Java is Irawati Durban Ardjo, docente aan de S.T.S.I van Bandung en artistiek leidster van de Pusbitari Dance Company, een van de choreografen die de danstraditie van Raden Tjetje Somantri en Raden Nugraha Sudiredja voortzetten. Haar choreografieën behouden de klassieke traditie en men kan spreken van een neo-klassieke stijl.

Bibliografie (bronnen) en aanbevolen literatuur:
- Beek, Aart van; Life in the Javanese Kraton, Oxford University Press, 1990.
- Brakel-Papenhuyzen, Dr. Clara; Seni Tari Jawa, Indonesia Linguistics Development Project, 1991.
- Brakel-Papenhuyzen, Dr. Clara; The Sacred Bedhaya Dances of the Kratons of Surakarta and Yogyakarta, Leiden, 1988.
- Brandes, dr. J.L.A.; Pararaton (Ken Arok), Het Boek der Koningen van Tumapel en van Majapahit, Martinus Nijhoff, 1920.
- Bratawidjaja, Thomas Wiyasa; Upacara Perkawinan Adat Jawa, Pustaka Sinar Harapan, 1988.
- Brongtodiningrat, P.H.; Kawruh Joged Mataram, 1981.
- Djumena, Nian S.; Batik dan Mitra, Batiks and its Kind, Djambatan, 1990.
- Durban Ardjo, dra. Irawati; Pagelaran Apresiasi Tari Sunda karya R. Tjetje Somantri, Laksmidara, 1986.
- Durban Ardjo, dra. Irawati; Fragmenten van aantekeningen van een voorstudie over de Sundanese danstechniek, gebaseerd op de stijl van R. Tjetje Somantri.
- Geerts, Clifford; The Religion of Java, The University of Chicago Press, 1960.
- Goens, Rijklof van; Javaense Reyse, Terra Incognita, Amsterdam 1995.
- Helsdingen-Schroevers, Beata van; Tari Serimpi, dalam istana Soerakarta, Balai Poestaka, 1925.
- Holt, Claire; Art in Indonesia, Cornell University Press, 1967.
- Ibbitson Jessup, Helen; Court Arts of Indonesia, The Asia Society Galleries, 1990.
- Karaton Surakarta Hadingrat; Petunjuk Karya Tulis Karaton Surakarta, untuk SD, SMP, SMA.
- Mulyono, ir. Sri; Wayang, asal-usul, filsafat dan masa depanya, Gunung Agung, 1982
- Murtiadji, R. Sri Supadmi; Tata Rias Penganten Gaya Yogyakarta, PT Gramedia, 1993
- Olthof, W.L.; Babad Tanah Djawi (Javaanse Rijkskroniek), vertaling van de prozaversie van J.J. Meinsma lopende tot het jaar 1721,
Foris Publications, 1987.
- Pamoentjak Singgih, Roswitha; Partini, recollections of a Mangkunagaran Princess, Djambatan, 1986.
- Sachs, Curt; De geschiedenis van de dans, 's-Gravenhage, Spectrum, 1969.
- Silva, H.J. da; programme notes on: The Royal Classical Javanese Dance-group of the Sultanate of Yogyakarta, 's-Gravenhage, 1971.
- Singadilaga, R. Ibrahim; De Soendaneesche Dans, Soendaneesche tekst samengesteld door M. Soeriadiradja en I. Adiwidjaja.
- Singgih Wibisono et al., drs.; Ensiklopedi Tari Indonesia, Dep. P & K., 1985.
- Soedarsono; Dances in Indonesia, Gunung Agung, 1974.
- Soedarsono; Living Traditional Theatres in Indonesia, Gadjah Mada Univesity Press, 1974.
- Soedarsono, Wayang Wong, Gadjah Mada University Press, 1990.
- Soeharto, R.; Diorama Keraton Surakarta Hadiningrat, Tiga Serangkai, 1985.
- Soerjobrongto, B.P.H.; The Classical Yogyanese Dance, Dep. P & K, 1970.
- Soerjobrongto, B.P.H.; Tari Klasik Gaya Yogyakarta, Museum Kraton Yogyakarta, 1976.
- Soeroto, Raden Mas Noto; Causerie over de Javaansche Danskunst.
- Veldhuisen-Djajasoebrata, drs. Alit; Bloemen van het Heelal, de kleurrijke wereld van de textiel op Java, Sijthoff, 1984.
- Verschillende programmaboekjes van uitvoeringen van dansgezelschappen uit Indonesië.


naar Introductie


naar bovenkant pagina